Op weg naar Baarle Nassau, voor de opleiding Mensenzoon bij Nicolaas (www.Jaspisschool.eu), zoals elke maand, een weekend. We reden, niet ver voor Baarle Nassau, langs een complex oude gebouwen met een park er omheen. Langs de weg stond een bankje, waar voor mij niets bijzonders te zien was, maar Margrete had op dat bankje al vaker een oudere man “waargenomen”.
Ik stopte er en stelde voor dat Magrete voor hem representant zou staan. Hij vertelde dat hij zijn hele leven boer was geweest, en zijn dieren heel erg miste, zijn paard, varkens, koeien. En toen hebben ze me in dit tehuis gestopt. Ben je hier ook overleden? Overleden? Oh, dat zal wel, als jij dat zegt; er komt al heel lang niemand meer bij me kijken, ik sta hier maar. Ja, maar niet meer in een aards stoffelijk lichaam, ik denk dat je eigenlijk “in de hemel” bent. Ben je vertrouwd met dat begrip? Ja, dat hebben ze me nooit, maar ik begrijp het als jij dat zo zegt. En m’n dieren dan? Tja, dat weet ik niet, daar zal wel voor gezorgd zijn, of ze zijn inmiddels naar het slachthuis; zou jij toch ook gedaan hebben, als boer? Ja. Ga daar dan maar van uit. En mijn paardje? Die is ook al lang niet meer op aarde, maar verder weet ik ’t ook niet. Kijk eens goed om je heen, en kijk vooral of je bekenden ziet, of familie. Die hebben nooit naar me omgekeken. Kijk goed, er is altijd een helper, of misschien wel zijn het er wel meer. Zie je licht? Ik zie m’n overleden zoon! Is die vóór jou overleden? Ja. Nou mooi, want die weet de weg dus. Ga met ‘m mee, vertrouw erop, goeie reis verder. Ja.
En vertrokken was hij, zei Margrete. Margrete heeft ‘m daar nooit meer gezien.

