Ik geef al jaren elke paar maanden bloed als donor; n.a.v. voorgaande gesprekken met Odilia over orgaandonatie komt over dit onderwerp ook een vraag bij me naar boven, nl. wat ze over bloeddonatie kan melden. Je geeft een stukje van jezelf, een wezensdeel weg wat maakt dat je lichaamswezen harder moet werken, maar op zich is er natuurlijk een positieve intentie. Het is belangrijk dat je hierover met je lichaamswezen contact maakt, dus hem tijdig informeert, en over je intentie spreekt, om andere mensen te helpen. Bloed hangt als het ware in je veld, waardoor je het niet echt kwijt raakt, het zielendeel in het bloed dat je afstaat komt uit zichzelf weer bij je terug. Het zou alleen lastig kunnen zijn als je kort na de bloedafname komt te overlijden, dan kan het voor dat zielendeel lastig zijn jou terug te vinden. Dan komen we bij de kant van de ontvanger: hoewel het een lichaamsvreemd orgaan is, kan het wel degelijk iemands systeem helpen op gang te komen. Maar er blijft het gegeven dat dit voor het lichaamswezen een zware opgave is. Er komt een vreemde trilling, dus een ander spiritueel- geestelijk niveau, het lichaam binnen, en die moet aangepast en opgenomen worden. Als er meer transfusies na elkaar plaats vinden geeft dit wel een heel zware belasting, hier past terughoudendheid. Wat jullie medische wetenschap nog niet weet is dat met bloedtransfusie ook (te) veel vreemde stoffen met (nog niet bekende) ziektekiemen worden meegegeven. Tijdig overleg en informatie aan het lichaamswezen is van grote invloed: gewoon hardop zeggen wat er gaat gebeuren en waarom. Het is zo’n kleine moeite en van grote invloed, maar helaas gebeurt het zelden.
Briek komt weer op bezoek. Genoten van de regen? Het regent niet. Ik bedoel vandaag. Oh, ja. (ik besefte niet dat natuurwezens helemaal in het hier en nu leven, op moment dat de zon doorkomt zijn ze de regen vergeten, en andersom net zo!). Ik vertel ‘m dat Margrete er ook morgen nog de hele dag is. Ik merk wel dat ie nog wat onzeker en terughoudend voelt, en stel ‘m gerust: we gaan niet verder over moeilijke onderwerpen praten. Fijn. Ik vraag ‘m of hij van de zee weet heeft (ik woon op nog geen vijf minuten lopen van de boulevard). Frits heeft er veel over verteld. Maar nog nooit gezien? Nee. Zou je de zee een keer willen zien? eh, mm, eh, mm, moet ik over nadenken, want wie zorgt er dan voor de Boegstraat? Wat zeggen je maatjes?
Dat ik ’t moet doen. Ken jij de deva van Scheveningen? Wel ’s gezien. Vraag ’t aan haar! Oei, raar, moet ’t nu? Nee hoor, wanneer je maar wilt. Zijn we klaar? Ja hoor, en lekkers komt zo op de aanrecht. Dan ga ik vast, want ik ben niet zo snel, dag.

